Antenne techniek door Marten v/d Velde, PA3BNT. 

Deel 2,  Stroom en spanningsverdeling.

Een artikelen reeks over antenne techniek.

 

TERUG

Tekeningen door Tom,PA2IP.

Na de inleiding van de vorige keer gaan we nu de stroom– en spanningsverdeling in een antenne vaststellen. Daar waar de stroom het grootst is vindt de meeste uitstraling van het HF signaal plaats. Dit noemt men de stroombuik. Bij een halvegolf dipoolantenne is dit in het midden van de straler. Omdat het fase verschil tussen stroom en spanning 90 graden bedraagt, is de spanning hier nul. Op dit punt gaat de spanning door de nullijn. Dit punt noemt men een spanningknoop. Aan de beide uiteinden van de antenne is de spanning het hoogst en de stroom nul. (waar moet die ook heen want de draad eindigt hier) Bij een stroombuik hoort dus een spanningsknoop en bij een spanningbuik een stroomknop. De impedantie is aan de uiteinden van de dipool zeer hoog. U = maximaal en I = laag. Toch is de impedantie niet oneindig hoog. Dit komt door de eindcapaciteiten op die punten.

Voor de duidelijkheid zeggen we dat de stroom hier nul is maar door de aanwezigheid van die eindcapaciteiten is dit eigenlijk niet juist. In het midden, in de stroombuik, is de impedantie laag. Bij een volledig gestrekte dipool in de vrije ruimte bedraagt deze 75 Ohm. Omdat de antenne hier wordt gevoed zeggen we dat de stralingsweerstand van een dipoolantenne 75 Ohm is. (zie figuur 1.)
Omdat de stroomverdeling van belang is voor de werking wordt deze met pijlen aangeduid. Na elke halve golf keert de stroomrichting om en heerst de zelfde impedantie als aan het begin. Voor alle open antennesystemen geldt dat aan de einden de stroom nul is en de spanning maximaal. We kunnen nu met deze gegevens de stroom en spanningsverdeling op al deze antennesystemen tekenen om de werking te doorgronden. We kunnen de dipoolantenne verlengen om zo versterking te krijgen. Wel moeten we dan zorgen dat de stromen in de stralende delen van de antenne in fase zijn. Zie figuur 2.

(Stubs zijn aan onderzijde kortgesloten)

De stukken van 2 x ¼λ noemt men kwartgolf stubs.

Deze stralen niet omdat de stromen in tegenfase zijn. De stubs zorgen er voor dat de stroom in de volgende halve golfstraler weer in fase is met de vorige.

We noemen dit een collineare antenne. De versteking ontstaat door het feit dat de bundel naar voren en achteren toeneemt. Zie figuur 3

 

We kijken bij figuur 3 dus boven op de antenne. Bij verdubbeling van de lengte van een enkele dipool, waarbij de stromen exact in fase zijn, bedraagt de versterking in theorie 3 dB, een half S-punt. We zien nu dat de openingshoek van de antenne kleiner is geworden in het horizontale vlak van de stralingsbundel. Ook is het mogelijk versterking te krijgen door de dipolen boven elkaar te plaatsen op een bepaalde afstand van elkaar. (Men noemt dit stacken).

 
De verkleining van de openingshoek vindt dan plaats in het verticale vlak van de stralingsbundel. Het punt (of de punten) waar de stroombuik zich bevind moet (moeten) de gunstigste plaats krijgen bij het opzetten op ophangen van de antenne. Een goed voorbeeld is de inverted V of omgekeerde V—antenne (zie volgende artikel)

73, Marten, PA3BNT

VERON